De wederopbouw en de
modernisering van de spoorwegen, zowel in de Bundesrepubliek Deutschland
(BRD) en de Deutschen Demokratischen Republiek (DDR) komen op gang.
Tekenend voor die tijd is de toename aan gebruik van diesel- en
elektrische tractie en de drastische afbouw van het
stoomlokomotievenpark. In dit tijdperk vindt de ontwikkeling plaats van
het moderne materieel en beveiligingstechniek.
III-a: 1950 - 1956
Na de grote oorlog vindt een verdere standaardisatie van het
voertuigenpark plaats. Veel materieel uit de oorlog is niet meer
bruikbaar of verspreid over het gehele continent. veel personenwagens
worden voorzien van een nieuw opbouw, de zogenaamde "Umbaurijtuigen". Al het
spoorwegmaterieel komt in 1945 onder toezicht en leiding van de
geallieerde bezettingsmacht. De wederopbouw van het spoor begint en in
1948 wordt de
Deutsche Bundesbahn opgericht. (Een jaar later gevolgd
door de Oostduitse Deutsche Reischsbahn).
In de Bondsrepubliek Duitsland worden de Reischsbahn-directies (Reichsbahndirektion, afgekort RBD) hernoemd naar Bundesbahndirektion en afgekort tot "BD". In de Demokratische Republik Deutschland (DDR) blijft het Reichsbahndirektion, maar afgekort tot "Rbd".
Op de zijkanten van het materieel verschijnt "Deutsche Bundesbahn" of
"DB".
In deze periode bestaat het 3e klassen systeem nog en worden de laatste
stoomlocomotieven (Neubaudampfloks) gefabriceerd.
De DSG wordt opgericht en de
26m lengte standaard voor personenrijtuigen
ingevoerd.
Alle goederenwagens uit de bezettingszones krijgen hun nieuwe
DB-nummering.
De nummering geschiedt per serie en opvolgend nummer, van een logo is
nog geen sprake.
De EUROP-pool (Europese wagengemeenschap) werd op 1 mei 1951 opgericht als een samenwerkingsverband tussen de DB en SNCF om tot gemeenschappelijk gebruik van elkaars goederenwagons te komen. Op 15 maart 1953 werd de overeenkomst uitgebreid door toetreding van de CFL, DSB, FS, NMBS, NS, ÖBB, EdS (Eisenbahnen des Saarlandes) en SBB; de organisatie kreeg zijn zetel in Bern. DB en SNCF leverde het leeuwendeel aan wagens.
Wagens, die niet tot het Europ-Park behoorden, dienden na het ontladen op de plaats van bestemming zo snel mogelijk worden teruggestuurd naar het land van herkomst. Indien er geen retourlading voorhanden was, gebeurde dit zelfs met lege wagens.
De vloot aan personenrijtuigen van de Deutsche Bundesbahn bestond voornamelijk uit sterk verouderde typen. De DB gaf in de zomer van 1953 het BZA in Minden de opdracht om een plan op te stellen om de vooroorlogse rijtuigen te moderniseren. Alleen de wielen en het onderstel werden overgenomen, maar de wagenbak werd nieuw ontworpen en geconstrueerd. Het resultaat waren de drie-assig personenrijtuigen van de serie 3yg[e].
III-b: 1956 - 1970
In
1956 doet het nieuwe DB-logo, een ontwerp van professor Ege, zijn
intrede.
De enorme hoeveelheid aan stoomlocomotieven wordt in snel tempo
vervangen door diesel- en elektrische tractie. Veel stoomlocomotieven
krijgen nieuwe ketels (Neubekesselung) en enkele worden omgebouwd voor
olie-verbruik.
Complete series
diesel
(V60, V65, V160, V200 en V320) en
elektrische
(E10, E40, E41 en E50) locomotieven worden
aangeschaft.
Nieuw spoorwegmaterieel is in ontwikkeling en deRheingold maakt zijn
glorieuze tijden mee. In 1957 krijgt deze luxe trein gezelschap van
de
Trans Europe Express.
Het 3-klasse systeem wordt teruggebracht naar 2. De 1e klasse wordt
herkenbaar aan de gele streep.
Uit deze periode stamt het ombouwprogramma voor de personenrijtuigen van de serie 4yg
(umbauwagen).
De nationale spoorwegmaatschappij in West-Duitsland was vanaf 1949 tot
aan 1994 de D.B. (Deutsche Bundesbahn). In Oost-Duitsland werd in 1948
het spoor verdeeld door de bezettingsmachten. Tot 1951 waren er de
zogenaamde bezettingszones: Brit-US-zone, Fr-zone en USSR-zone. In 1951
werd in de Russische zone de D.R. (Deutsche Reichsbahn) opgericht.
In Oost-Europa wordt in 1964 de OPW (Obschtschi Park Wagonow = gezamenlijk goederenwagenpark) als tegenhanger van de Europ-Pool opgericht. Goederenwagens uit de DDR, in het bezit van het RIV-teken (vereiste technische aspecten), kwamen dus tot in West-Duitsland. Deze wagens werden na ontladen onverwijld teruggezonden. MRS-wagens voor Manschappen- en troepentransport van de DR mochten de grens niet over! |